Project Scope | Beheer bijenvolken & geïntegreerde behandeling (BMaT) |
---|---|
Doel van het project | Dit project heeft tot doel het opstellen van richtlijnen voor het beheer van bijenvolken inzake het gebruik van Varroaresistente lijnen en met betrekking tot de (mindere) behandelingen van Varroa. |
Huidige Status, veronderstellingen en voorgestelde oplossing – Probleemstelling – Huidige oplossingen – Verwachte toekomstige oplossingen, trends. – Voorgestelde oplossing |
Die Varroaresistentie eigenschappen die hebben aangetoond erfelijk te zijn kunnen worden gebruikt voor de selectie van meer resistente lijnen van bijen. Er is echter aangetoond dat verschillende omgevingsfactoren (zoals klimaat, honing/stuifmeel dracht) een grote rol spelen in de min of meer succesvolle replicatie van Varroamijten. Ook de manier van bijenhouden kan een rol spelen, bijvoorbeeld de omgang met en de beschikbaarheid van broed in bepaalde periodes van het jaar kunnen verschillen naargelang de methode van bijenhouden. Deze praktijk beïnvloedt ook de toepassing van behandelingen tegen Varroa.
Een groot effect echter kan mogelijk het gebruik van verschillende maten van celgrootte hebben. Verschillende “scholen” van bijenhouders en wetenschappers hebben het effect van verschillende cel-groottes op groei van de Varroapopulatie in bijenvolken bestudeerd. In het kort, verscheidene groepen van bijenhouders zijn van mening dat de huidige meest gebruikte celgrootte met een basis van 5.4 mm voor de werkstercellen niet natuurlijk is voor gebruik in het broednest. Deze basis van 5.4 mm is in de laatste decennia gebruikt omdat men geloofde / gelooft dat grotere honingbijen meer honing kunnen vervoeren en langere tongen hebben om meer nectar op te kunnen zuigen. Kleinere celmaten (4,9 mm) worden verondersteld een gunstig effect te hebben voor de volken met betrekking tot de tragere groei van de Varroa: het is gemakkelijker om het broednest warm te houden (de raampjes staan ook dichter bij elkaar), de ontwikkeltijd van de (kleinere) honingbij is korter (dus minder tijd voor de Varroadochters om volwassen te worden) en bijen zou meer tijd hebben voor hygiënisch gedrag. Maar, zoals gezegd, verscheidene andere onderzoekers en imkers zijn ervan overtuigd dat, op basis van de uitgevoerde studies, geen significant effect van celgrootte op Varroagroei werd aangetoond. In dit project zal het effect van kleine cellen (4.9 in vergelijking met standaard 5.4 cellen) op de lijnen, die al vooraf geselecteerd zijn op Varroaresistentie, worden bestudeerd met de hypothese dat bijen met een zekere Varroaresistente genetische achtergrond (VSH) sterker hun eigenschap tonen als ze worden gehuisvest in kasten met kleincellig raten (ofwel met een kunstmatige basis dan wel met natuurlijke zelf uitgebouwde raten). Als zo’n relatie tussen celgrootte en Varroaresistentie zou bestaan, dan zou het misschien gemakkelijker worden om een Varroaresistente lijnen te selecteren en handhaven. Men zou dan geen volledig homozygote VSH-lijnen nodig hebben, maar kunnen werken met ofwel kruisingen of met minder streng geselecteerde lijnen (gemakkelijker te verkrijgen en onderhouden). Terwijl we lijnen krijgen die meer Varroaresistent zijn, kan enige behandeling nog steeds nodig zijn. Ook tijdens het selectieprogramma zal behandeling nodig zijn om volken te laten overleven. Ervan uitgaande dat minder behandelingen nodig zullen zijn, zullen huidige en nieuwe behandelschema’s worden geëvalueerd in relatie tot de lagere frequentie en in relatie tot de geschiktheid bij een eventueel aangepast beheer van bijenvolken. |
Wetenschap & technologie – Technologie: beschikbaar, vereist – Aanpak, methodologie, hulpmiddelen |
Alternatieve manieren van bijenhouden zoals gebruik maken van kleinere cellen zijn uitgebreid gedocumenteerd. Daardoor kan het testen van de (gedeeltelijk) Varroaresistente lijnen op deze celformaten worden gedaan zonder gebruik te maken van nieuwe technologieën. Ook zijn raten met cellen van verschillende groottes (5.4, 5.1, 4.9) commercieel beschikbaar. Voor behandeling van Varroa, als onderdeel van het project, worden bij voorkeur beschikbare en geregistreerde producten gebruikt. Behandeling van Varroa – zonder een koppeling aan Varroaresistentie – is niet een onderdeel waar de Stichting aan zal werken. |
Projectevaluatie – Potentiële waarde – Kans op succes |
Veranderen van het beheer van bijenvolken is relatief eenvoudig in vergelijking met het telen van nieuwe lijnen van (Varroaresistente) bijen. Dus gunstige effecten van bijvoorbeeld kleine cellen op de beheersing van de Varroa zouden een grote waarde hebben voor de bijenteelt. De kans op succes wordt zeer verschillend ingeschat door de verschillende “scholen” van volgelingen en tegenstanders van de kleine cel. Voor de beschreven initiatieven in dit programma is het hoe dan ook van groot belang om het mogelijk effect en de relatie tussen kleine cellen en Varroaresistentie te begrijpen. |
Projectplanning en middelen – Planning – Middelen & Partners |
De kleine cel studies zullen worden gecoördineerd door de Stichting en haar vrijwilligers. ‘Kleine bij’- volken zullen worden geteeld (gaande van 5.4 naar 5.1 tot 4.9), dit zal op zijn minst 1 jaar duren. Met deze volken zullen vergelijkingsstudies worden opgestart, die waarschijnlijk een aantal seizoenen doorgaan alvorens definitieve conclusies kunnen worden getrokken. Wanneer een ‘kleine bij’-lijn beschikbaar is, kunnen bestaande modellen in de partner-instituten worden gebruikt voor het verzamelen van aanvullende informatie over een mogelijke relatie. |